Claude Bertin (?-1705)

Claude Bertin (?-1705)

Prijs: Prijs op aanvraag

Aangeboden door Kollenburg Antiquairs BV



Claude Bertin (?-1705) Claude Bertin (?-1705) Claude Bertin (?-1705) Claude Bertin (?-1705) Claude Bertin (?-1705) Claude Bertin (?-1705)

Twee putti liggen op een kleed en strelen elkaar. Dit marmeren beeld is gemaakt door Claude Bertin in 1682.
Het beeld is voor het laatst gezien op een veiling in Parijs in 1803 en is nu na meer dan 200 jaar opgedoken. In de literatuur was het beeld wel bekend door een tekening die ervan was gemaakt in 1697. Het beeld is vermoedelijk een soort meesterstuk geweest voor de Franse beeldhouwer Claude Bertin die bij leven voor Lodewijk XIV werkte maar van wie zeer weinig werk bewaard is gebleven.

Claude Bertin
Claude Bertin was in de jaren 80 en 90 van de zeventiende eeuw ‘Sculpteur Ordinaire du Roi’ voor Lodewijk XIV. Hij werd omstreeks 1650 geboren in Parijs. Zijn vader was ook beeldhouwer, van hem zijn echter geen beelden bekend. Zijn broer, de schilder Nicolas Bertin (1667-1736) begon zijn leertijd bij hem en werd in 1703 lid van de Koninklijke Academie. Dit in tegenstelling tot Claude die nooit lid werd.  Na zijn benoeming door de koning in 1683 betrok hij een werkplaats in Versailles. Claude Bertin hield zich in die tijd vooral bezig met reparatie- en onderhoudswerkzaamheden. in de rekeningen van Versailles zijn vanaf 1685 allerlei betalingen aan Bertin te vinden die met de restauratie van de beelden in het park of de decoraties van de appartementen van Versailles te maken hebben. Ook blijkt hieruit dat hij soms teams van beeldhouwers aanstuurde.

Vanaf 1687 ontving hij een  vast salaris dat hij tot zijn dood in 1705 zou ontvangen. Claude Bertin overleed op 8 juni 1705 in het Hotel des Inspecteurs in Versailles op 55-jarige leeftijd.
Claude Bertin was werkzaam in Versailles in de jaren dat er weinig te doen was. De bouwactiviteiten waren rond 1688 voltooid en pas aan het begin van de achttiende eeuw werden nieuwe ontplooid. In dit licht bezien was de functie met het bijbehorende salaris voor Bertin een uitkomst. Voor andere beeldhouwers was nauwelijks ruimte.
Naast het onderhoud ontving Bertin geleidelijk ook opdrachten voor het maken van sculpturen, vooral vazen. In 1691 ontving hij bijna 3.600 pond voor een betaling van veertien marmeren vazen die geplaatst werden op de balustrade van de Oranjerie. Deze vazen werden in 1692 overgebracht naar Marly en twee ervan werden na 1707 in de groene kamers van Trianon geplaatst. Vier paar andere marmeren vazen van zijn hand bevinden zich nog steeds in het kleine park van Versailles. Tegelijkertijd liet de beeldhouwer zien dat hij ook figuren kon maken. Zijn marmeren beelden van Aristaeus in opdracht vervaardigd samen met een  nu niet meer bekende Eurydice voor Marly in 1694 en Minerva als kind bevinden zich nu in Versailles, maar net als dit beeld van twee putti, is het grootste deel van zijn figuratieve werk in marmer tegenwoordig alleen bekend door tekeningen. Zijn bustes van Cleopatra en Zenobia zijn in de afgelopen 30 jaar herontdekt en werden respectievelijk door het Louvre en het Philadelphia Museum of Art verworven.

Er is weinig van het beeldhouwoeuvre  van Claude Bertin overgebleven. Toch is vrij nauwkeurig bekend wat Bertin vervaardigd heeft. Souchal heeft aan de hand van tekeningen vervaardigd in de zeventiende eeuw kunnen reconstrueren wat Bertin vervaardigde.
Deze tekeningen zijn vervaardigd door de Zweedse gezant in Parijs Daniel Crönstrom(1655-1719) en bevinden zich in het Nationaal Museum in Stockholm.  Crönstrom was in de jaren 90 in Parijs als een soort culturele ambassadeur wiens taak het was om eerste klas kunst uit te zoeken, te tekenen en te kopen. Hij correspondeerde hierover met zijn opdrachtgever, de Zweedse hofarchitect Nicodemus Tessin (1654-1728). Deze brieven die net als de tekeningen bewaard zijn gebleven  vormen een uitstekende bron van kennis over kunst in het laatste decennium van de 17de eeuw in Parijs. Het is een getuigenis van mode en smaak die in heel Europa, en dus ook in Zweden werd gevolgd.

In 1697 bezocht Crönstrom het atelier van Bertin in Versailles:

Daniel Cronstrom à Nicodeme Tessin le jeune 30 Juilliet/3 aoust 1697. no.9
…Jáy esté à Versailles voir les statues de Sr. Bertin. que Mr Aubry vous à indiqué, C’est un excellent ouvrier et qui termine parfaitement ses ouvrages. Si vous les achetées, vous les trouverez tres asseurement mieux et plus proprement finies que celles de Le Feure; les marbres fort beaux blancs et entiers, (mais entre nous , j’aimerois mieux le vestale et la Flore que le Bacchus et l’Apollon; Le premier est selon moy trop menu et gresle par rapport à la hauteur, et l’autre, tropcourt et trop trappu. Les figures ou grouppes assis et couches sont très jolys; les bustes sont aussi fort bien et valant bien leur prix, mais il y en a un tant soit peu plus grand que le autres. Je crois que c’est Zénobie, enfin cést bonne acquisition à faire et qui n’est pas trop chère.’

[Ik was in Versailles om de beelden van meneer Bertin te zien waar meneer Aubry u op heeft gewezen. Hij is een uitstekende werkman die zijn werken perfect afmaakt. Als je ze koopt, zul je ze veel beter en beter afgewerkt vinden dan die van Le Feure; het marmer is krachtig mooi wit en vol.  (maar tussen ons zou ik de Vestaalse en de Flora verkiezen boven de Bacchus en de Apollo, De eerste is volgens mij te klein en klein in verhouding tot de hoogte, en de andere te kort en te gedrongen. De figuren en  groepjes die zitten of liggen zijn zeer leuk; de bustes zijn ook erg goed en hun prijs waard, maar er is een een beetje groter dan de anderen. Ik denk dat het Zenobia is, nou, dit is een goede acquisitie om te maken en het is niet te duur.]

Hij schrijft zeer positief over de beelden en stuurde bovendien van alles tekeningen naar Tessin. Hierdoor weten we precies wat in 1697 te zien was in het atelier van Bertin in Versailles. Souchal heeft deze tekeningen gebruikt in zijn publicatie. Hij heeft dit beeld samen met een ander paar putti onder nummer één gepubliceerd in het oeuvre.
Het beeld van twee putti is gedateerd 1682. Een jaar later werd Bertin benoemd door de koning. In 1697 was het nog steeds in zijn atelier en vermoedelijk bleef het daar tot zijn dood in 1705. Dit duidt erop dat hij er nooit van wilde scheiden. Waarschijnlijk beschouwde hij dit beeld als een soort meesterstuk.  De tekening uit 1697 laat zien dat de Louis XIV vuur verguld bronzen voet toen nog niet om het beeld zat. Vermoedelijk is deze vlak na de dood van Bertin door een volgende eigenaar er omheen gezet. Hiermee verdween het beeld voor ongeveer 100 jaar uit het zicht en was alleen te zien op de veiling van Lespinasse d'Arlet in Parijs in 1803. Hier had het de volgende beschrijving:

Un groupe de deux jolis Enfans assis à terre et se carressant. Ce morceau plein de grâce et de naturel dans la pose et le caractère des Enfans, présente un des bons Ouvrages de Bertin, en 1682. Il est richement monté sur un socle de bronze doré d’or moulu, et taillé à huit pans, suivant la forme du marbre.
[Een groep van twee mooie kinderen die op de grond zitten en elkaar strelen. Dit stuk vol gratie en natuurlijkheid in de pose en het karakter van de kinderen, presenteert een van de goede werken van Bertin, uit 1682 Het is rijkelijk gemonteerd op een voetstuk van verguld brons van gemalen goud en achtzijdig gesneden, in de vorm van marmer.]

De veiling die in 1803 anoniem plaatsvond is door de annotatie op diverse veilingcatalogi bekend geworden dat het hier gaat om een lid van de familie Lespinasse dÁrlet de Langeac. Deze familie, woonde in de achttiende eeuw in het prestigieuze Hotel de Langeac in Parijs. Vanaf 1785 waren zij de huisbaas van Thomas Jefferson, eerste ambassadeur in Parijs namens de Verenigde staten. Hij zou er tot en met 1789 wonen. De verzamelaar die in 1803, en in 1808-1809 delen van zijn collectie veilde blijkt na recent onderzoek van Darius Spies niet Auguste Louis Cesar  Hippolythe Theodore te zijn zoals veelal wordt vermeldt in herkomsten, maar Égide de Lespinasse de Langeac, een man met meerdere loopbanen als predikant, diplomaat, dichter, universitair bestuurder aan de Sorbonne en een connaisseur op het gebied van kunst die regelmatig werd gedwongen om delen van zijn verzameling te verkopen om zijn impulsieve neiging tot het aankopen van nieuwe dingen te kunnen bevredigen.
Een In Memoriam uit 1842 van Piot in de ‘Le Cabinet de l'amateur et de l'antiquaire : revue des tableaux et des estampes ancienne’ maakt duidelijk wie deze verzamelaar was. Een diplomaat die in Wenen, Moskou en St Petersburg gezeten had, ridder in de orde van Malta en een groot verzamelaar met een uitgelezen smaak. Naast het beeld van Bertin, meubelen van Boulle, klokken van Bertout en fraai porselein bezat Lespinasse de Langeac een fantastische verzameling schilderijen.  Hierin zaten naast diverse schilderijen van Italiaanse meesters de mooiste Franse schilderijen en diverse schilderijen uit de Hollandse gouden eeuw waaronder twee Vermeers, een schilder die in 1803 nog niet de bekendheid genoot die hij nu heeft. Vermeers zou namelijk pas in 1866 door Theophile Thoré worden ‘herontdekt’. Naast verzamelaar was Egide de Langeac ook een gentleman dealer, vermoedelijk om zijn kooplust te financieren en om het eerste kooprecht te hebben . Zo behoorde hij tot het trio van kopers dat in 1803 de gehele collectie van Baron van Leiden kocht, om deze een jaar later te veilen. Een gok die mislukte. De drie kopers bleven met veel schilderijen zitten en maakten uiteindelijk nauwelijks winst.

Buiten de verzameling Van Leiden, die zuiver als speculatie was bedoeld, hebben ondermeer de navolgende werken  eens tot de uitgelezen collectie van Égide de Lespinasse de Langeac behoord:
Jean Baptiste Stouf, Buste van Belisarius, marmer ca 1785-1791, Getty Museum, inv.no. 2005.19
Wilhelm  Schubert von Ehrenberg, Odysseus in het paleis van Circe, olieverf op doek, 1667, Getty Museum, inv.no. 71.PA.20
Frans van Mieris the elder, Pictura, olieverf op koper, 1661, Getty Museum inv.no. 82.PC.136
Johannes Vermeer, Brieflezende vrouw, olieverf op doek, ca 1663, Rijksmuseum Amsterdam, inv.no. SK-C-251
Johannes Vermeer, Dame met meid, olieverf op doek, 1666-67, Frick Collection New York, inv.no. 1919.1.126
Willem van de Velde, Marine, ca 1661, National Gallery Londen, inv.no. 978
Jan Steen, Herberg met kaartspelers en een vioolspeler, ca 1665 Royal Collection London, inv.no. RCIN 405825  
Jan Steen, Jezus in de Tempel,  doek, ca 1659-1660, Kunstmuseum Basel, inv.no. 906
Jean Baptiste Greuze,  Le gâteau des rois, 1744,  Musee Fabre, Montpellier, inv.no. 836.4.27
Maurice-Quentin de La Tour,  Portret te voeten uit van Madame de Pompadour, pastel, 1748-1755, Paris Louvre, inv.no. 27614
Pieter de Hooch, Dame en meid op een binnenplaats, ca. 1660-5, St Petersburg Hermitage, inv.no. 943
Pierre Julien, Buste van een gesluierde jonge vrouw, terracotta, Metropolitan Museum New York  inv.no. 1978.1
Eustache Le Sueur, Poliphile devant la reine Eleuthérilide,  ca. 1636-1645, Musée des Beaux-Arts, Rouen, inv.no.  867.3.1

Literatuur:
François Souchal: French sculptors of the 17th and 18th Centuries. The Reign of Louis XIV, 4 volumes, vol. I (A to F), 1977, pp. 38.39 cat.no. 1
R.-A. Weigert et C. Hernmarck, Les relations artistiques entre la France et la Suède (1693-1718). Extraits d’une correspondance entre l’architecte N. Tessin le Jeune et D. Cronström, Stockholm, 1964, p. 176
 
Herkomst
In eigendom van de kunstenaar van 1682 tot ten minste 1697, maar waarschijnlijk zelfs tot 1705. Laatstelijk gezien op de veiling Lespinasse d'Arlet, Parijs, 11 juli 1803, lot no. 6 Privécollectie Duitsland
Periode
1682
Materiaal
Carara marmer; verguld brons
Referentie
100-451
Afmetingen
30 x 54 x 38.5 cm

Aangeboden door

Kollenburg Antiquairs BV

Postbus 171
5688 ZK Oirschot
Nederland

+31 499578037
+31 655822218
http://www.kollenburgantiquairs.com/

Gallerie profiel

Ontdek ook


Volg ArtListings


Site by Artimin