Aangeboden door Kollenburg Antiquairs BV
De bespanning, die in “stump work”-techniek geborduurd is, bestaat uit een aantal voorstellingen die als eilandjes in onregelmatige lijnen over het vlak verdeeld zijn en geen verband houden met elkaar. De ruimte tussen de voorstellingen is losjes opgevuld met blad- en bloemtakken, insecten en vogels.
De onderste rij toont planten, bloemen en enkele dieren: een slang, een vogel en een ever.
Daarboven links een scène van een wolf en een zittende leeuw. Daarnaast een geknielde man met een tulband die een bloem in zijn linkerhand heeft. Rechts zien we een man en een vrouw onder een parasol bij een boom met vruchten.
De rij daarboven laat van links naar rechts zien: een boom met een wolf met daaronder een zittende man met een tulband. Naast de man een lage balustrade; daarop een plant die hij vastpakt. In het midden een zittende vrouw met een lotusachtig aureool dat op haar uitgespreide armen rust. Boven haar vliegt een kraanvogel. Rechts sluit een man met een hert voor een boom deze bovenste rij voorstellingen af.
Links en rechts kadert een brede wollen band met geometrische motieven het geheel van de voorstellingen in.
Stump work is een hoogreliëf borduurtechniek die in Engeland sinds de 16e eeuw uitgevoerd werd. Gewoonlijk werd op een ondergrond van linnen met wol, zijde en metaaldraad geborduurd. Het hoogreliëf ontstond door over een wollen vulsel te borduren. Waarschijnlijk moeten we de oorsprong van deze borduurtechniek zoeken bij de Italiaanse kerkelijke gewaden. De motieven van het Engelse stump work waren tijdens het grootste deel van de 16e en 17e eeuw gebaseerd op de klassieke motieven van de Italiaanse Renaissance, hoewel daar zeer vrij op gevarieerd werd. Juist die zeer vrije en fantasierijke variaties geven het Engelse stump work zijn geheel eigen karakter.
Tegen het eind van de 17e eeuw werden oosterse motieven geïntroduceerd. Dit vooral onder invloed van Queen Mary en haar grote liefde voor oosterse zaken zoals die werden aangevoerd door de Engelse East India Company (en in de Republiek door de VOC).
In de vroege 18e eeuw verloor stump work zijn populariteit en hield op te bestaan, om rond 1750 als “crewel work” weer op te duiken. Crewel work heeft zelden het hoge reliëf van stump work en werd altijd met felgekleurde wol vervaardigd.
Chinoiserie-textiel – een poging tot oosterse stijl, meer dan het afbeelden van Chinese onderwerpen – vond in Engeland zijn oorsprong in de Soho tapijtweverij.
Vanaf de late 17e eeuw ontwierpen Robert Robinson en John Vanderbanck daar tapijten waarop de voorstellingen als kleine eilandjes over het vlak verdeeld zijn en geen enkele relatie met elkaar hebben. De eerste serie tapijten die John Vanderbanck op deze manier produceerde, maakte hij voor Elihu Yale die in de 17e eeuw voor de Engelse East India Company gouverneur van Madras was. Deze serie tapijten bevindt zich nu in de collectie van Yale University in New Haven, Connecticut. Modellen en motieven van tapijten werden overgenomen op andere textiel, onder meer voor borduursels.
De individuele motieven waren gebaseerd op Chinees lakwerk, Indiase miniaturen en op Indiase sits (chintz) en de ruimte tussen de eilandjes werd opgevuld met variaties op het “Indian tree” motief, dat ook frequent voorkomt op beschilderd porselein. Bomen, planten en bloemen in uitbundige overvloed werden vaak nog aangevuld met dieren, insecten en vogels zoals dat ook in dit stump work borduursel gebeurde.
De fraaie kleuren van de wol en het borduurwerk zelf zijn van grote kwaliteit. Dat is vooral te zien in de manier waarop schaduwen en plooien in de kleding van de figuren zijn uitgevoerd, evenals in de verfijnde nuances van de kleuren. Al het borduurwerk is uitgevoerd in wat de Engelsen noemen “long and short stitches”: grote en kleine platsteken.
Wollen borduurwerk op lichtgekleurde, vaak linnen, ondergrond was in de 16e en 17e eeuw vaak bestemd als bedgordijn of sprei. De ondergrond sleet gewoonlijk sneller dan de borduursels en werd in de 19e eeuw vaak door zijde of satijn vervangen, juist om het contrast met de geborduurde wol fraai te laten uitkomen.
Literatuur:
Mrs. Head, “English secular embroidery of the sixteenth and seventeenth centuries” in The Burlington Magazine IV, 1904, pp. 168-174.
Oliver Impey, Chinoiserie, The Impact of Oriental Styles on Western Art and Decoration, 1977.
Madeleine Jarry, Chinoiseries, Le rayonnement du goût chinois sur les arts décoratifs de XVIIe et XVIIIe siècle, 1981.
Site by Artimin