De commode toont in zijn vorm een duidelijke driedeling: een breed vooruitspringend middendeel met afgeronde hoeken, geflankeerd door twee smallere delen links en rechts. De buitenste hoeken zijn eveneens afgerond. Het meubel heeft twee grote, en in het fries drie kleinere laden (een brede in het midden, twee smallere laden aan de zijkanten). Het schortstuk is diep en gewelfd en de commode staat op vier ronde, taps toelopende poten met een decoratie van ebben- en palmhout in reliëf. De commode heeft een afdekplaat van grijs marmer.
Het beslag is spaarzaam aangebracht: alleen de drie laden in het fries hebben trekkers in rozetvorm. In de bovenste grote lade bevindt zich een sleutelgat met een sleutel waarmee, middels een ingenieus mechaniek, álle laden geopend of gesloten kunnen worden.
De commode is rijk gedecoreerd, niet alleen met lakpanelen maar ook met marqueterie van verschillende houtsoorten en met reliëfs of “bamboe”randen.
De marqueterie van dubbele meanderranden harmonieert fraai met de – als schilderijtjes aan lussen en strikken met kwasten opgehangen – Japanse lakpanelen.
Aan de zijkanten van het meubel zijn die gelakte panelen in goud op zwarte ondergrond rechthoekig, aan de voorkant rond. Alle hebben zij een voorstelling van een landschapje met bomen en huizen of paviljoentjes.
De buitenste randen, die fungeren als de lijsten om de “schilderijtjes”, worden gevormd door de randen van gelakte borden zoals die tijdens de 18e eeuw in Japan voor de Europese markt werden vervaardigd.
Het rijke materiaalgebruik, de vele verschillende houtsoorten in combinatie met de lakpanelen, evenals de bijzondere vorm – vooral het vooruitspringende middendeel en de afgeronde hoeken – doen veronderstellen dat deze commode in Den Haag werd gemaakt. Daar was immers, door de aanwezigheid van het Hof en een grote internationale gemeenschap, de vraag naar rijk gedecoreerde en bijzondere meubels heel groot.
De lakpanelen.
De vijf ronde lakpanelen op het front waren oorspronkelijk borden en een grote schotel waarvan men het plat en de rand gescheiden heeft. De randen van de kleine tondo’s tonen een “cash-pattern”-motief van overlappende cirkels, een motief dat in Japan al tijdens de Namban-periode (1550 -1630) zeer populair was. De rand van de grote schotel vertoont het “karakusa”-motief: een arabesk rankenpatroon van dunne lijnen (kara = gras), met drie chrysanten. Borden met landschapjes, bomen en huizen of paviljoentjes en met een cash-pattern- of karakusa-rand werden in Japan tussen ca. 1700 en 1730 in redelijk grote mate voor de Europese markt gemaakt. De voor de decoratie van deze commode gebruikte borden zijn dan ook uit die tijd afkomstig. De rechthoekige lakpanelen aan de zijkanten dateren waarschijnlijk uit dezelfde tijd. De grote tondo met een landschap met bomen en huisjes werd denkelijk in Nederland overgeschilderd. Op het fries zijn de ladefronten met lakpanelen met een rankenpatroon gedecoreerd.
Literatuur:
Oliver Impey & Christiaan Jörg, Japanese Export Lacquer 1580-1850, Amsterdam, 2005.