Het gebruik van gelakte objecten in het Verre Oosten gaat heel ver terug. Beroemd zijn de gelakte kommetjes uit de graftomben van de vroege Han Dynastie in China (206 BC- 221 AD), maar ook buiten China werd lak toegepast op hout, riet, bamboe, leer en zelfs metaal.
Lak wordt gemaakt van het sap van de lakboom (rhus vernificera of verniciflua, een variëteit van de Sumak) die zijn oorsprong vindt in China en Japan, maar die zich verspreid heeft over de sub-tropische gebieden van Azië. Het sap wordt afgetapt door inkepingen in de bast te maken en wordt vervolgens gefilterd en ingedikt door het overtollige water te laten verdampen. De overgebleven vloeistof wordt gemengd met pigmenten en aangebracht in dunne lagen die vervolgens worden gedroogd. Lak beschermt tegen vocht, insecten, schimmel en bijna alle chemicaliën, maar de laklaag zelf is vrijwel inert. Door deze laatste eigenschap kan een laklaag dienen voor vele toepassingen, zelfs voor het bewaren van voedsel en dranken.
In Europa kende men de lakboom niet en Westerlingen kwamen pas in aanraking met lak toen de Portugezen in de vijftiende eeuw handel begonnen te drijven met Azië. De Portugezen waren bijzonder verwonderd over lakwerk, dat zich in Japan had ontwikkeld tot een ambacht van hoge ontwikkeling en kwaliteit. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw kochten en verhandelden de Portugezen deze Japanse lak objecten niet alleen, ze lieten ook gelakte voorwerpen maken in Japan naar westerse modellen en specificaties. Deze voorwerpen gedecoreerd met goud op een zwarte ondergrond en ingelegd met parelmoer werd Namban genoemd, lakwerk gemaakt voor de ‘Westerse buitenstaanders’.
Als de Nederlandse Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) het Aziatische toneel betreed, kort na 1600, wordt ze al snel een concurrent van de Portugezen. In heel Azië worden handelsposten opgericht, inclusief Japan. Namban lakwerk werd een van de handelsartikelen van de VOC, maar dit sloeg aanvankelijk niet erg aan in Nederland. Als echter, zo rond 1630, een meer Japanse stijl van decoreren wordt toegepast, zonder het parelmoer, maar met afbeeldingen in goudlak van landschappen, dieren, figuren en Japanse architectuur, neemt de interesse in het Westen toe. De Hollanders maken goede winsten met de exotische Japanse lakobjecten op hun veilingen in Amsterdam en Zeeland. Dit was niet alleen te danken aan het feit dat lakwerk uit Japan werd gezien als het hoogst in kwaliteit, maar ook aan het gegeven dat ze de enige Westerlingen waren die handel met Japan mochten drijven, vanaf het kunstmatige eiland Deshima in de baai van Nagasaki. Behalve exclusieve gelakte dozen, borden en kommen in Japanse vormen en met Japanse decoraties, bestelde de VOC bij de lakwerkers in Nagasaki en Kyoto ook lakobjecten met Westerse decoraties en ontwerpen, zoals rechthoekige kabinetten met laden achter de deuren, koffers met gewelfde deksels, kisten met platte bovenkant en zelfs tafels en stoelen. Aan het eind van de zeventiende eeuw kwam aan deze handel langzamerhand een eind. Dit was niet omdat de interesse naar lakobjecten was teruggelopen, maar de grote en luxueuze objecten werden simpelweg te duur, waardoor de winsten verdampten. Na ca. 1700 werden door de VOC geen grote kabinetten – de meest populaire meubelstukken – meer besteld en de zelfstandige kooplui konden zich zelden veroorloven om deze stukken zelf te kopen. De VOC liet de handel in lak voor wat ze was, maar de interesse bij het publiek verschoof naar kleinere lakobjecten, in hoofdzaak dozen, borden, kommen, opbergkistjes voor pijpen en bestekkisten. In de vroege achttiende eeuw heeft de handel in Japans lakwerk zijn belang verloren.
Op dit moment verschijnt China op het toneel. Aan het eind van de zeventiende eeuw ontwikkeld de mode van het thee drinken zich snel in West Europa en om aan de vraag te voldoen zijn enorme hoeveelheden van de gedroogde theebladen nodig. Thee groeide toen nog alleen in China; dus de Europeanen kwamen naar het Hemelse Keizerrijk om verse zwarte en groene thee te kopen in Kanton (nu Guangzhou), het belangrijkste handelscentrum in het zuiden, liggend aan de Parelrivier in de provincie Guangdong. De Fransen en de Engelsen ontwikkelden een georganiseerde en regelmatige handel met China na 1700; de VOC volgde in 1728. Naast thee kochten de handelaren ook zijde, zijden kleding, porselein en allerlei snuisterijen die we heden ten dage “Chinese export kunst” zouden noemen. Dit waren onder anderen ivoren, waaiers, spekstenen beeldjes, poppen en – in de tweede helft van de eeuw – schilderijen en gouaches. Ook lakwerk was gevraagd. Het merendeel van deze objecten werd gekocht als souvenir of voor de particuliere handel; de Europese handelscompagnieën hielden zich hier nauwelijks mee bezig. Chinees lakwerk had vaak de vorm van kleine objecten zoals, scheerbekkens, naaidozen, theekistjes, dienbladen, kommen, spiegellijsten etc. Grote lakobjecten voor de export, zoals grote kabinetten met glazen deuren en laden, kasten, tafels, stoelen, kisten en schrijftafels zijn aanmerkelijk zeldzamer. Zulke stukken werden vaak privé gekocht; de objecten die bijvoorbeeld door de kapiteins van de Deense Oost-Indische Compagnie (Dansk Østindisk Kompagni) werden besteld in de jaren dertig van de achttiende eeuw zijn zeer goed gedocumenteerd en deels zelfs bewaard gebleven in het koninklijk paleis in Kopenhagen. Aan het eind van de achttiende eeuw werden door de Amerikanen die handel dreven met Kanton zelfs een varieteit aan gelakte meubels gekocht, waarvan een deel is gedocumenteerd, zoals een aantal objecten in de collectie van het Peabody Essex Museum in Salem (Mass., USA).
Dit is een beknopte samenvatting van de historische context waarin we het hier gepresenteerde schrijfmeubel in Chinese lak moeten plaatsen. Het is overduidelijk gemodelleerd naar een Engels schrijfmeubel met dezelfde vorm en afmetingen, dat kan worden gedateerd omstreeks 1735-1745. Het onderste deel staat op een rechthoekige basis, met vier platte pootjes en is verdeeld in vieren: onder twee grote laden, daarboven een derde vlak met twee kleiner laden en bovenaan een een lage lade die wat smaller is. Het bovendeel heeft een oplopende klep die tevens dienst doet als schrijfblad. De open klep wordt ondersteund door twee uitschuifbare liggers. Geopend toont het bureau aan elke zijde een blok van drie terugliggende laden. Daartussen drie open compartimenten met daaronder een diepe lade. De compartinenten zijn gescheiden door kolommen die elke een geheime lade verbergen. De bovenzijde is plat; de laden hebben gevormde paktong grepen.
Het bureau is prachtig gelakt in goud en cinnabar rood op een zwarte ondergrond. De vijf onderste laden, de buitenzijde van de klep, de platte bovenkant en de twee zijden zijn gedecoreerd met rivierlandschappen met heuvels op de achtergrond en huizen, pavillioenen en bomen op de rotsige oevers. De grote rotsformaties zijn gedetailleerd in relief met vermilioen rode lak, wat de voorstellingen een dramatisch effect geeft en de visuele complexiteit van de voorstellingen verhoogd.
De landschappen op de laden zijn omgeven met smalle banden in een zig-zag patroon in goud; de klep en de zijden zijn omgeven met banden van doorlopende bloem- en bladermotieven. De bovenzijde is omgeven door een band in koordmotief.
De binnenzijde van het schrijfmeubel – zichtbaar als de klep open is – en drie zijden van de plint, zijn gedecoreerd met zwevende decoraties van planten waaronder; bamboe, orchideen, prunus en
pijlkruid. De achterzijde van het schrijfmeubel is geheel in zwart gelakt, hetgeen er op wijst dat het bureau bedoelt was om tegen de muur te worden geplaatst.
Los van het feit dat zulke grote objecten in Chinese lak uit deze periode zeer zeldzaam zijn, toont de decoratie enkele opmerkelijke kenmerken. Allereerst het rijkelijke gebruik van vermiljoen-lak; vermiljoen was duur en werd voornamelijk gebruikt voor kleinere objecten, zoals dozen en borden voor de locale markt. Het uitzonderlijk om het zien op een voor de export bedoeld object. Nog interessanter is het gebruik van stilistische motieven die rechtstreeks geleend zijn van Japanse lak-decoraties, zoals het zig-zagmotief in de omlijstingen van de onderste laden en de zwevende bloemen-motieven in goud. Er zijn vele Japanse voorbeelden met deze kenmerken, waardoor de vraag rijst of dit meubel niet alleen een Engels voorbeeld heeft, maar of het ook niet een “Japanse” indruk moet maken.
Zoals eerder gezegd, Japanse lak werd door Europeanen in het algemeen gezien als de top in Aziatische lak, terwijl grote objecten in Westerse stijl al niet meer vervaardigd werden in Japan. Door het bureau te verfraaien met decoratieve elementen in Japanse stijl, wilde men wellicht de status en kwaliteit van het bureau verhogen. Dit idee wordt ondersteund door de verrassende vondst van het karakter ‘Wa’ geschreven in zwarte inkt op de achterzijde van de laden. Wa staat voor ‘Harmonie’, maar kan ook ‘Japan’ betekenen. Is dit een moedwillige suggestie om dit bureau als ‘made in Japan’ te laten doorgaan. Is dit wellicht een poging tot een Chinees ‘Japanisme’?
Het bureau, hersteld in zijn oude luister, legt hiermee een tot nu toe onbekend aspect van de geschiedenis van Chinees export lakwerk bloot dat hopelijk zal aanzetten tot nader onderzoek in deze fascinerende materie.
Literatuur:
Carl L. Crossman, The Decorative Arts of the China Trade. Paintings, Furnishings and Exotic Curiosities, Woodbridge 1991
O.R. Impey & Christiaan Jörg, Japanese Exportr Lacquer 1580-1850, Amsterdam 2005
Treasures of Imperial China. The Forbidden City and the Danish Court, exhibition catalogue Christiansborg Palace, Copenhagen 2006