Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht

Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht

Prijs: Prijs op aanvraag

Aangeboden door Kollenburg Antiquairs BV



Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht Jan Claudius de Cock, Vier zandstenen beelden, Allegorie op de Vrede van Utrecht

Deze recentelijk herontdekte beeldengroep betekent een zeer belangrijke aanvulling op het oeuvre van de Vlaamse beeldhouwer Jan Claudius de Cock. De vier beelden verbeelden de diverse stadia van oorlog, overgave, overwinning, vrede, en verzoening rondom de Vrede van Utrecht in 1713 en gezamenlijk zijn zij een toonbeeld van de krachtige beeldtaal, kennis en bijzondere kunde van Jan Claudius de Cock.

De vredesbesprekingen in Utrecht in 1713 en in Baden Baden in 1714 betekenden een mijlpaal in de politieke geschiedenis van Europa en vormden de basis van het moderne statenstelsel. De Spaanse successieoorlog werd hiermee afgesloten en daarmee kwam een eind aan een conflict van mondiale omvang en werd het machtsevenwicht in Europa hersteld. De lange reeks van besprekingen mondde uit in een aantal traktaten, waarvan de eerste op 11 april 1713 in Utrecht werd gesloten, en waar de reeks van diplomatieke vergaderingen zijn naam aan ontleent.

Het succes van deze vredesbesprekingen was te danken aan het diplomatieke en juridische beginsel dat overwinnaar en overwonnene bij de onderhandelingen en de uitkomsten gelijkwaardig behandeld zouden worden en dat gezamenlijk zou worden gestreefd naar machtsevenwicht en daarmee naar rust en vrede in Europa. Dit betekende een mijlpaal in de internationale verhoudingen. Deze verhoudingen komen in de iconografie van de beeldengroep ook naar voren.

Iconografie en contextuele duiding
De nieuwe machtsbalans en de aanloop hiernaartoe, worden verbeeld in de hier getoonde beeldengroep. De twee putti rondom de mortier verbeelden de Strijdbaarheid. Het kanon en de helm duiden op strijd of oorlog, de fasces op macht en rechtvaardigheid.
Het beeld van de verzoenende putti toont deels dezelfde attributen maar in een geheel andere setting. Het schild van Pallas Athene en het zwaard duiden op strijd. Echter deze attributen worden hier vertrapt omdat de strijd voorbij is. De beeldtaal suggereert een vrede die door strijd verkregen is. De houder van de fasces verzoent zich met een nieuw evenwicht.
De lopende putti met de fasces en het staande schild representeren de nieuwe orde die de beide voormalige partijen verenigt.
De aanvaarding van de nieuwe machtsbalans door de oude orde, zien we verbeeld in de groep met de knielende putto die door de andere jongeling overeind geholpen wordt.

Meer specifiek kunnen de beelden als volgt in hun context worden verklaard;

  • De eerste groep, waarbij één putto zit op een mortier met een brandende toorts in zijn handen, terwijl een andere hem een helm opzet, verbeeldt de bereidheid tot strijd. Het gaat hier om de periode van de Spaanse Successieoorlog, waar de strijd gevoerd werd tussen enerzijds de Fransen en Spanjaarden en anderzijds de koninkrijken Groot-Brittannië, Portugal, de Zeven Verenigde Nederlanden en het Hertogdom Savoye. De jongelingen rondom het mortier verbeelden het sentiment van strijdbaarheid dat nog altijd gold onder alle betrokkenen, zowel in de gevoerde strijd, maar ook als beginsel in de onderhandelingen waarbij iedere partij zijn eigen belangen voorop trachtte te stellen.
  • De tweede groep verbeeldt een latere fase in de vredesbesprekingen, waarbij de partijen zich beginnen te verzoenen met de gevolgen van de lange strijd, en de hun veranderde nieuwe positie in Europa en ten opzichte van elkaar. Meer specifiek kan het Medusa-schild gezien worden als een directe verwijzing naar de Spaanse gezaghebber. Rond 1541 maakte Filippo Negroli een metalen schild voor Karel V van Spanje, als ultiem symbool van de Spaanse macht. Dit schild bevindt zich nog altijd in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Het feit dat het schild hier onder de voeten vertrapt wordt, kan gezien worden als een spottende verwijzing naar het gevallen gezag van de Spanjaarden, in de lage landen.
  • De derde groep toont de veranderde verhoudingen in Europa waarbij de machtsbalans verschoven is. Specifiek kan de jongeling met de helm en fasces, als tekenen van zijn kracht, verwijzen naar de Lage Landen die opgestaan zijn, en zich aan het juk van de Spanjaarden onttrokken hebben.
  • De groep waarbij de ene putto de andere overeind helpt, is een verbeelding van de nieuwe en oude orde die gezamenlijk zoeken naar harmonie en een omgangsvorm vinden. De geknielde jongeling met de lauwerkrans en onder hem de attributen van macht en voorspoed representeert Spanje, en wordt overeind geholpen door de ander, als uitbeelding van de oude macht die zich overgeeft aan de nieuwe machtsbalans, en de hand van de ander aanvaardt, als van een gelijke. In het nieuwe machtsevenwicht spreekt men mét elkaar in plaats van naar de wapens te grijpen. Dit kan ook worden gezien als een verwijzing naar het beginsel dat overwinnaar en overwonnene de strijd achter zich laten en elkaar voortaan als gelijken zullen behandelen.


In direct verband met deze beelden staat het door Jan Claudius de Cock gesigneerde terracotta beeld Bel(lum), ofwel oorlog, dat in 2012 door het Breda’s Museum werd verworven. De overeenkomsten met het hier getoonde zandstenen exemplaar zijn overduidelijk. Voor wie Jan Claudius de Cock deze beeldengroep heeft vervaardigd, is vooralsnog niet bekend. Het is echter duidelijk dat het moet gaan om een zeer vermogende sympathisant van de Republiek of de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden, die mogelijkerwijs zelf betrokken was bij het proces dat leidde tot het nieuwe evenwicht in Europa.

Kunstuitingen bij vredesonderhandelingen waren niet ongewoon. Een bekend voorbeeld hiervan is George Friedrich Händel, die bij het sluiten van de vrede, het Utrecht Te Deum en het Utrecht Jubilate componeerde.   

Jan Claudius de Cock
De kunstenaar Johannes Claudius de Cock (Jan Claudius de Cock) werd in 1667 geboren in Brussel. Zijn vader was de vooralsnog onbekende beeldhouwer Claudius de Cock. De eerste beginselen van het beeldhouwen zal Jan geleerd hebben van zijn vader. Op ongeveer vijftienjarige leeftijd (1682-1683) werd hij, net als zijn vader enkele decennia eerder, leerling-beeldhouwer in het atelier van Peter Verbrugghen de Oude (1615-1686) in Antwerpen. Na de dood van Verbrugghen de Oude in 1686 werd het atelier voortgezet door diens zoons Peter Verbrugghen de Jongere (1648-1691) en Hendrik Frans Verbrugghen (1654-1724). Algemeen wordt aangenomen dat de jonge Jan Claudius de Cock hier werkzaam bleef en zodoende het vak leerde.

In 1689 werd De Cock meester in het gilde van Antwerpen. De Liggeren, het archief van het gilde, vermeldt hem in dit jaar als Joannes -Gelouden de Kock beltsnyder.
 Dat de ster van de Cock toen al rijzende was, blijkt uit de prestigieuze opdracht die hij in 1692 ontving om het totale beeldenprogramma voor het kasteel van Breda, ofwel het Prinsenhof, uit te voeren. Een van zijn latere leerlingen, de schilder en kunstenaarsbiograaf Jacob Campo Weyerman die opgroeide in Breda heeft toen waarschijnlijk gezien wat er werd vervaardigd en hoe De Cock dat aanpakte. In zijn Levensbeschrijvingen vermeldt hij dat De Cock in Breda werd geassisteerd door zijn zwager Melchior Serlippens en zeven of acht leerlingen. De beelden die de Cock hier vervaardigde zijn in de negentiende eeuw bij een verbouwing verloren gegaan. Weyerman verbleef in 1719 in Antwerpen waar hij beeldhouwlessen volgde bij De Cock. Tijdens dat verblijf kon hij terugkijken op de carrière van De Cock en een overzicht van diens oeuvre beschrijven:

“Joan Glaudius de Cocq. Is een Antwerps-wicht, een tamelyk goed konstschilder, doch noch beter beeldhouwer, inzonderheit is hy alzo zeer beroemt door zyne bevallige gebytelde kleine naakte kaboutertjes (…) zynde hy zelfs een dwerg van het alderkleinste zoort (…) dat hij een overvlieger is, die veele konstige, zo marmere steene, als houte levens groote beelden, kindertjes en cieraaden heeft uitgehouwen, behalve een oneindig getal uit leem, of potaarde kleine naakte nymphen, boetseryen, vaazen, en andere konstige voorwerpen heeft gebotseert en beworpen. Daarenboven is hy een groot teekenaar en geen minder groot meester in het ordonneeren geweest.”

Deze beschrijving geeft een beeld van de brede artistieke diversiteit van De Cock die door zijn opdracht in Breda zijn aanzien enorm vergrote.  Hij speelde zich bij toekomstige opdrachtgevers, niet alleen in Vlaanderen maar ook in de Noordelijke Nederlanden, in de kijker.

Vanaf 1697 wordt De Cock, na zijn verblijf in Breda, weer met regelmaat in de Antwerpse Liggeren genoemd, vaak als leraar en dan niet alleen in beeldhouwen maar ook in tekenen.

Naast beeldhouwen en tekenen hield De Cock zich ook bezig met graveren en het ontwerpen van boekillustraties, bovendien schreef hij gedichten. Het belangrijkste gedicht is Eenighe voornaemste en noodighe regels van de beeldhouwerije om metter tydt een goet meester te worden. Dit didactisch tractaat op rijm uit 1720 werd echter pas in de negentiende eeuw uitgegeven. Hij uit in het dichtwerk zijn kritiek op de opleiding aan de academie. Was de opleiding aan de academie echt zo slecht of zag De Cock dit instituut als concurrent?
Hij leidde diverse kunstenaars op en werd daarvoor betaald, bovendien vormden deze leerlingen goedkope arbeidskrachten voor hem. Dat De Cock naast beeldhouwer en tekenaar ook dichter was is opmerkelijk en past bij een welbespraakt kunstenaar die complexe opdrachten kon ontwerpen en vervaardigen. De opmerking van Campo Weyerman dat hij Konst-schilder zou zijn moet met een korreltje zout genomen worden, vermoedelijk was dit een excuus om hem op te nemen in zijn levensbeschrijvingen die alleen schilders bevatte.
   
De grote hoeveelheid aan werkzaamheden voor kerken, kathedralen en kloosters in de Zuidelijke Nederlanden werd afgewisseld met mythologische beelden en reliëfs voor tuinen en huizen van rijke particuliere opdrachtgevers. Vele van deze particuliere opdrachtgevers bevonden zich in Holland. Zijn Hollandse netwerk verwierf hem aan het einde van zijn loopbaan ook nog een opdracht voor een altaaropstand in de oudkatholieke kerk in de Juffrouw Idastraat in Den Haag.

Het is duidelijk dat hij Den Haag een grote waardering genoot, aangezien zijn dochter na het overlijden van de kunstenaar naar de stad trok met marmeren beelden en modellen die aldaar verkocht werden, aldus Jacob Campo Weyerman. De Antwerpse, in Den Haag woonachtige beeldhouwer Jan Baptist Xavery (1695-1742) is daarbij behulpzaam geweest.

Het getekende oeuvre, de atelierschetsen van Jan Claudius de Cock, is voor een groot deel in de achttiende eeuw terecht gekomen in Braunschweig en Dresden. Uit deze 156 bladen die deels aan beide zijden betekend zijn, rijst een beeld op van een breed oeuvre. Met name een genummerde reeks van vijftien ontwerpen uit 1699 voor tuinbeelden, toont de brede kennis van de kunstenaar van mythologie en oudheid. De voorstellingen zijn, op drie na, alle ontleend aan Ovidius’ Methamorphosen. De reeks is nooit uitgevoerd, wel zijn sommige schetsen later in een andere vorm gebruikt voor beelden. Zo is de schets van de Roof van Proserpina in 1709 opnieuw getekend. Deze laatste tekening is gebruikt als ontwerp voor een in 1711 vervaardigd marmeren beeld dat zich in Ouderkerk aan de Amstel in de tuin van het Huis Oostermeer bevindt.  Van een ander beeld uit deze reeks is alleen de kleibozetto bekend.

Opdrachtgevers
Wie de opdrachtgevers waren van vrijstaande beelden van De Cock is helaas veelal niet meer te achterhalen. Voor kerken is het vaak nog wel duidelijk omdat de beelden daar vast zijn blijven zitten. Voor de overige groepen is dat veelal onduidelijk. Zo zijn bijvoorbeeld twee kindgroepjes uit 1710, lente en herfst verbeeldend en uitgevoerd in wit marmer, nu in het bezit van het Teylers museum in Haarlem. Zij werden in 1746 door Pieter Teyler van der Hulst verworven op een veiling van de inboedel van de Keukenhof te Lisse. Vermoedelijk werden ze bij een herinrichting van de tuinen van de Keukenhof in de jaren 1720 aangekocht. De beelden waren toen al zo’n vijftien jaar oud en hadden daarvoor waarschijnlijk al in een andere tuin gestaan. In het Kabinet van de Koning op de Korte Vijverberg in Den Haag zijn door de toenmalige eigenaar Johannes van Schuylenburch omstreeks 1725 twee witmarmeren reliëfs uit 1707 met voorstellingen van Apollo en Daphne en Apheius en Arethusa in de schoorsteenboezem geplaatst. Ook hier gaat het dus om de plaatsing van twee reeds bestaande beeldhouwwerken.    

De opdrachtgever voor de vier kindgroepjes oorlog en vrede, een allegorie op de vrede van Utrecht, is evenmin bekend. Met zijn brede kennis van oudheid, mythologie, beeldhouwkunst, en als specialist op het gebied van kindgroepjes, was Jan Claudius de Cock de aangewezen persoon om deze vier beelden te vervaardigen. Alleen hij kon in het kunstveld van dat moment een dergelijke opdracht tot uitvoer brengen, gezien zijn contacten in zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden en het hoge aanzien dat hij had in zowel Antwerpen als Den Haag.

De Vrede van Utrecht betekende een positieve tendens in Europa waarin mogendheden middels conferenties samenwerkten om het machtsevenwicht te bewaren. De Franse onderhandelaar de Abbé de St. Pierre publiceerde naar aanleiding van de Vrede al in 1713 zijn Project om een eeuwigdurende vrede in Utrecht te bezorgen. In dit traktaat stelde hij een nieuw Europa voor waarin vertegenwoordigers van een groot aantal staten permanent bijeen zouden komen om internationale problemen te bespreken. Een internationale troepenmacht kon desnoods worden ingezet om de vrede af te dwingen. De Abbé geeft hiermee een visionaire voorzet voor een verenigd Europa. Het laat zien dat tijdens de onderhandelingen zeer open en breed is gekeken naar de mogelijkheden voor machtsevenwicht en vrede in Europa. De beelden van Jan Claudius de Cock weerspiegelen de complexe onderhandelingen voor vrede en kunnen ook nu nog als voorbeeld in de wereld dienen.

Wij danken Charles Dumas voor het beschikbaar stellen van zijn materiaal aangaande Jan Claudius de Cock, Deze beelden zullen worden opgenomen in de nog te verschijnen catalogue raisonné over Jan Claudius de Cock van zijn hand.

Literatuur:
Beeldhouwkunst in de eeuw van Rubens, tent.cat. Brussel,  1977 pp. 37-39
R. de Bruin (red.) In Vredesnaam De Vrede van Utrecht, Rastatt en Baden 1713-1714, tent.cat. Utrecht 2013
C. Dumas, Getekende ontwerpen voor beeldhouwwerken door Jan Claudius de Cock, RKD Bulletin 2012, pp. 43-48

Herkomst
Servarts Beaux-Arts Brussel, 22-24 november 1994, lot 1048,1049 Particuliere verzameling Nederland 1994-2023
Periode
ca. 1715
Materiaal
Bentheimer zandsteen
Referentie
100-576
Afmetingen
90 x 50 x 50 cm

Aangeboden door

Kollenburg Antiquairs BV

Postbus 171
5688 ZK Oirschot
Nederland

+31 499578037
+31 655822218
http://www.kollenburgantiquairs.com/

Gallerie profiel

Ontdek ook


Volg ArtListings


Site by Artimin